[SIDE 1:]
Goeienavond, samen. ‘k Moet even de bril opdoen, dan kan ‘k beter zien, ziet u.
Mag ‘k me even aan u voorstellen? Ik ben de zingende frater uit Limburg. U zal zich allemaal afvragen hoe ’t zo gekomen is, maar het kwam zo. Ik trad eens op in de refter op een feestje van frater Victor. Ja, ik had een liedje gemaakt over soep, gemaakt van een boa constrictor. En frater Bernulfus zei: “Verdulleme, Venantius, je hebt talent, man.” En frater-superieur die zei: “Verdulleme, Venantius, je mot bij een band, man.” En zo ‘s ‘t ... en zo ‘s ’t gekomen.
Ja, ik zit hier namelijk in een kleedkamer, ziet u, met een paar leken. Ze hadden me niet zo in de gaten en toen zeiden ze ineens zeiden ze: “Hé, die halve zachte daar in de hoek die lacht niet om ons,” hè. Want ze vertelden moppen, toen zei ik: “Nou, die halve zachte in de hoek die kan zich niet permitteren om om uw moppen te lachen,” zei ik.
Afijn, ik zat toen even alleen in de kleedkamer, toen hoorde ik naast me in de kleedkamer alsmaar zeggen: “Wo sind alle Blumen doch, wo sind sie geblieven,” hè. Ik dacht: da’s vast een meisje uit onze streek, dacht ik. Ik ging erheen, ik klopte aan en toen zei d’r iemand: “What do you want?” Ik zeg: “Ik ‘want’ niks, maar u ben uw bloemen kwijt, kan ‘k effe helpen zoeken,” zei ik, hè. Toen zei ze: “Wie ben u?” Ik zeg: “Ik ben frater Venantius.” Toen zegt ze: “O, dan zijn we collega’s.” “Verdulleme,” zei ze, “dan zijn we collega’s, kom effe binnen.” Nou zeg, wat is ze mooi, ook van dichtbij, hè. O zeg, ik ben d’r helemaal warm van, hè. Ja, je bent dan wel frater, hè, maar je bent toch niet van beton, hè.
Afijn, ze zei: “Hoe heet u eigenlijk?” Ik zeg: “Ik heet frater Venantius, maar in ’t leven heet ik Sjeng.” Toen zegt ze: “Nou, dan zal ‘k maar Sjeng zeggen,” hè. “Zeg jij tegen mij maar Grootje,” zei ze. Ik zeg: “Als u zich moet verkleden dan moet u het wel zeggen, hoor, want dan zet ik even de bril af, hè.” Ze zegt: “Sjeng, mot jij je niet verkleden?” Ik zeg: “Ik ben altijd al verkleed,” zeg ik.
En zo zing ik mijn wijsjes voor iedereen die ‘t maar horen wil, hè. Daar gaan we dan.
Zeg maar ja tegen het leven
Ja tegen het leven
Van je amen en je gloria, joechee
Zeg maar ja tegen het leven
Ja tegen het leven
Anders zegt er het leven nog nee
Ik ben frater Venantius uit Schin op Geul, beter bekend als de zingende frater. Niet te verwarren met die andere artiest uit Ubach over Worms. Da’s de pratende pater. En dan heb je nog, schijnt het, in Schimmert: de brullende broeder. En in Herkenraad de croonende waarde moeder. En a’k me niet vergis: in Susteren de twee zuchtende zusteren. Maar ik neem aan dat u me daar niet mee verwart, verschoning dus. Maar het mos me even van het hart, hè.
Ik zing al mijn liedjes en mijn wijsjes over al het mooie en het schone in de natuur. Alleen niet over de meisjes. “Maar dat komt nog wel,” zeggen ze bij ons in de kloosterfamilie. Jaha, na ‘t concilie.
[SIDE 2:]
Goeienavond, samen. ‘k Moet even de bril opdoen, dan kan ‘k beter zien, ziet u.
Mag ‘k me even aan u voorstellen? Ik ben de zingende frater uit Limburg. U zal zich allemaal afvragen hoe ’t zo gekomen is, maar het kwam zo. Ik trad eens op in de refter op een feestje van frater Victor. Ja, ik had een liedje gemaakt over soep, gemaakt van een boa constrictor. En frater Bernulfus zei: “Verdulleme, Venantius, je hebt talent, man.” En frater-superieur die zei: “Verdulleme, Venantius, je mot bij een band, man.” En zo ‘s ‘t ... en zo ‘s ’t gekomen.
Ja, ik zit hier namelijk in een kleedkamer, ziet u, met een paar leken. Ze hadden me niet zo in de gaten en toen zeiden ze ineens zeiden ze: “Hé, die halve zachte daar in de hoek die lacht niet om ons,” hè. Want ze vertelden moppen, toen zei ik: “Nou, die halve zachte in de hoek die kan zich niet permitteren om om uw moppen te lachen,” zei ik.
Afijn, ik zat toen even alleen in de kleedkamer, toen hoorde ik naast me in de kleedkamer alsmaar zeggen: “Wo sind alle Blumen doch, wo sind sie geblieven,” hè. Ik dacht: da’s vast een meisje uit onze streek, dacht ik. Ik ging erheen, ik klopte aan en toen zei d’r iemand: “What do you want?” Ik zeg: “Ik ‘want’ niks, maar u ben uw bloemen kwijt, kan ‘k effe helpen zoeken,” zei ik, hè. Toen zei ze: “Wie ben u?” Ik zeg: “Ik ben frater Venantius.” Toen zegt ze: “O, dan zijn we collega’s.” “Verdulleme,” zei ze, “dan zijn we collega’s, kom effe binnen.” Nou zeg, wat is ze mooi, ook van dichtbij, hè. O zeg, ik ben d’r helemaal warm van, hè. Ja, je bent dan wel frater, hè, maar je bent toch niet van beton, hè.
Afijn, ze zei: “Hoe heet u eigenlijk?” Ik zeg: “Ik heet frater Venantius, maar in ’t leven heet ik Sjeng.” Toen zegt ze: “Nou, dan zal ‘k maar Sjeng zeggen,” hè. “Zeg jij tegen mij maar Grootje,” zei ze. Ik zeg: “Als u zich moet verkleden dan moet u het wel zeggen, hoor, want dan zet ik even de bril af, hè.” Ze zegt: “Sjeng, mot jij je niet verkleden?” Ik zeg: “Ik ben altijd al verkleed,” zeg ik.
En zo zing ik mijn wijsjes voor iedereen die ‘t maar horen wil, hè. Daar gaan we dan.
Zeg maar ja tegen het leven
Ja tegen het leven
Van je amen en je gloria, joechee
Zeg maar ja tegen het leven
Ja tegen het leven
Anders zegt er het leven nog nee
Ik ben frater Venantius uit Schin op Geul, beter bekend als de zingende frater. Niet te verwarren met die andere artiest uit Ubach over Worms. Da’s de pratende pater. En dan heb je nog, schijnt het, in Schimmert: de brullende broeder. En in Herkenraad de croonende waarde moeder. En a’k me niet vergis: in Susteren de twee zuchtende zusteren. Maar ik neem aan dat u me daar niet mee verwart, verschoning dus. Maar het mos me even van het hart, hè.
Ik zing al mijn liedjes en mijn wijsjes over al het mooie en het schone in de natuur. Alleen niet over de meisjes. “Maar dat komt nog wel,” zeggen ze bij ons in de kloosterfamilie. Jaha, na ‘t concilie.
[SIDE 2:]
Comments (0)
The minimum comment length is 50 characters.